Richtlijn
2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002
betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele
werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen
Publicatieblad Nr. L 080 van 23/03/2002 blz. 0035 - 0039
Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 11 maart 2002
betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name artikel 71 en artikel 137, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie(1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3) en gezien de gemeenschappelijke tekst die op 16 januari 2002 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Bij Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer(4) zijn gemeenschappelijke regels inzake rij- en rusttijden voor chauffeurs vastgesteld. Deze verordening heeft geen betrekking op de andere aspecten van de arbeidstijd in het wegvervoer.
(2) Richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd(5), biedt de mogelijkheid een aantal meer specifieke voorschriften inzake de arbeidstijd aan te nemen. Gezien haar sectoriële karakter heeft de onderhavige richtlijn voorrang op Richtlijn 93/104/EG, overeenkomstig artikel 14 van laatstgenoemde richtlijn.
(3) Ondanks de intensieve onderhandelingen tussen de sociale partners kon geen afspraak over mobiele werknemers in het wegvervoer worden bereikt.
(4) Bijgevolg moeten voor het wegvervoer een aantal meer specifieke voorschriften inzake de arbeidstijd worden opgesteld die erop gericht zijn de veiligheid van het vervoer en de gezondheid en veiligheid van de betrokkenen te waarborgen.
(5) Aangezien de doelstellingen van het beoogde optreden niet op bevredigende wijze door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het beoogde optreden beter op communautair niveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag maatregelen nemen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan voor de verwezenlijking van deze doelstellingen noodzakelijk is.
(6) Het toepassingsgebied van deze richtlijn omvat alleen mobiele werknemers van in een lidstaat gevestigde ondernemingen die deelnemen aan mobiele werkzaamheden in het wegvervoer die vallen onder Verordening (EEG) nr. 3820/85 of, indien zulks niet het geval is, onder de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR).
(7) Voor mobiele werknemers die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen - en die geen zelfstandigen zijn -, geldt de basisbescherming van Richtlijn 93/104/EG. Deze basisbescherming omvat de bestaande regels inzake passende rusttijden, gemiddelde maximale wekelijkse arbeidstijd, jaarlijkse vakantie en een basisregeling voor nachtarbeiders, met inbegrip van medische controle.
(8) Aangezien zelfstandige bestuurders onder het toepassingsgebied van Verordening (EEG) nr. 3820/85 vallen, maar niet onder dat van Verordening 93/104/EG, dienen zij voorlopig van het toepassingsgebied van deze richtlijn te worden uitgesloten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, lid 1.
(9) De definities van deze richtlijn behoeven geen precedent te zijn voor andere communautaire regelgeving op het gebied van de arbeidstijd.
(10) Om de verkeersveiligheid te verbeteren, concurrentievervalsing te voorkomen en de veiligheid en gezondheid van de onder deze richtlijn vallende mobiele werknemers te waarborgen, moeten deze nauwkeurig weten hoeveel tijd, besteed aan wegvervoeractiviteiten, als arbeidstijd wordt aangemerkt, en, anderzijds, hoeveel tijd geen arbeidstijd is en als pauze, als rusttijd of als beschikbaarheidstijd wordt aangemerkt. Deze werknemers moeten recht hebben op een minimale dagelijkse en wekelijkse rusttijd, en op passende pauzes; ook moet een maximumgrens worden gesteld aan het aantal arbeidsuren per week.
(11) Uit onderzoek is gebleken dat het menselijk lichaam 's nachts gevoeliger is voor storende omgevingsfactoren en ook voor bepaalde belastende werkroosters, en dat lange periodes nachtarbeid schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van het personeel en zijn veiligheid en ook de verkeersveiligheid in het algemeen in gevaar kunnen brengen.
(12) Bijgevolg dient de duur van de nachtarbeid te worden beperkt en dient nachtpersoneel een passende beloning te ontvangen en mag het niet benadeeld worden wat opleidingskansen betreft.
(13) De werkgevers moeten een register bijhouden over overschrijdingen van de gemiddelde maximale wekelijkse arbeidsduur voor mobiele werknemers.
(14) Het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 3820/85 over de rijtijden voor het internationaal en nationaal personenvervoer op andere dan geregelde diensten kan van toepassing blijven.
(15) De Commissie dient de uitvoering van deze richtlijn en de ontwikkelingen op dit gebied in de lidstaten te volgen en moet bij het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's verslag uitbrengen over de toepassing van de regels en over de gevolgen van de bepalingen betreffende nachtarbeid.
(16) Voor sommige bepalingen dienen, al naargelang het geval, de lidstaten of de sociale partners afwijkingen te kunnen invoeren; als algemene regel geldt dat, ingeval van een afwijking, het betrokken personeel als compensatie gelijkwaardige rusttijden moet krijgen,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Doel
Deze richtlijn heeft ten doel minimumvoorschriften inzake de organisatie van de arbeidstijd vast te stellen, om de veiligheid en de gezondheid van personen die een mobiele werkzaamheid in het wegvervoer uitoefenen beter te beschermen, de verkeersveiligheid te verhogen en de mededingingsvoorwaarden beter op elkaar af te stemmen.
Artikel 2
Toepassingsgebied
1. Deze richtlijn is van toepassing op mobiele werknemers van in een lidstaat gevestigde ondernemingen die deelnemen aan wegvervoersactiviteiten die vallen onder Verordening (EEG) nr. 3820/85 of, zo niet, onder de AETR-overeenkomst.
Onverminderd de bepalingen van de volgende alinea wordt deze richtlijn van toepassing op zelfstandige bestuurders op 23 maart 2009.
Uiterlijk twee jaar vóór deze datum legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor. In dit verslag worden de gevolgen geanalyseerd van de uitsluiting van zelfstandige bestuurders van het toepassingsgebied van deze richtlijn voor de verkeersveiligheid, de concurrentievoorwaarden, de beroepsstructuur en de sociale aspecten. De situatie in de onderscheiden lidstaten van de structuur van de vervoersindustrie en van de werkomstandigheden in het wegvervoer wordt hierbij in rekening genomen. Op basis van dit verslag dient de Commissie een voorstel in dat ertoe strekt:
- ofwel de voorwaarden vast te leggen voor opneming van zelfstandige bestuurders in het toepassingsgebied van deze richtlijn met betrekking tot bepaalde zelfstandige bestuurders die niet deelnemen aan wegvervoersactiviteiten in andere lidstaten en die, om objectieve redenen, gebonden zijn door plaatselijke beperkingen, zoals een afgelegen ligging, lange binnenlandse afstanden en scherpe mededinging,
- ofwel zelfstandige bestuurders niet in het toepassingsgebied van de richtlijn op te nemen.
2. Richtlijn 93/104/EG is van toepassing op mobiele werknemers die van het toepassingsgebied van de onderhavige richtlijn zijn uitgesloten.
3. Waar de richtlijn met betrekking tot mobiele werknemers in het wegvervoer meer specifieke bepalingen bevat dan Richtlijn 93/104/EG, is zij overeenkomstig artikel 14 daarvan, bij voorrang van toepassing.
4. Deze richtlijn vormt een aanvulling op Verordening (EEG) nr. 3820/85 en, voorzover noodzakelijk, op de AETR-overeenkomst, die voorrang hebben op de bepalingen van deze richtlijn.
Artikel 3
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) "arbeidstijd"
1. in het geval van mobiele werknemers: de periode tussen het begin en het einde van het werk, waarin de werknemer op het werk is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn taken of activiteiten uitoefent, dat wil zeggen:
- de tijd die wordt besteed aan alle wegvervoersactiviteiten. Deze activiteiten zijn met name:
i) rijden;
ii) laden en lossen;
iii) toezicht houden op het in- en uitstappen van passagiers;
iv) schoonmaken en technisch onderhoud;
v) alle andere werkzaamheden om de veiligheid van het voertuig, de lading of de passagiers te verzekeren, dan wel om te voldoen aan de wettelijke of bestuursrechtelijke verplichtingen die direct met het specifieke vervoer in kwestie verband houden met inbegrip van toezicht op het laden en lossen, afwikkeling van administratieve formaliteiten bij de politie, de douane, de immigratie-autoriteiten, enz.
- de periodes waarin de werknemer niet vrijelijk over zijn tijd kan beschikken en op de werkplek moet blijven, gereed om aan het werk te gaan, en daarbij belast is met bepaalde aan die dienst verbonden taken, met name de wachttijden bij laden of lossen wanneer de verwachte duur daarvan niet vooraf bekend is, dat wil zeggen: vóór het vertrek of net vóór het daadwerkelijk begin van de periode in kwestie, of op grond van de algemene bepalingen die de sociale partners hebben afgesproken en/of die in de wetgeving van de lidstaten zijn vastgelegd.
2. in het geval van zelfstandige bestuurders geldt dezelfde definitie voor de periode tussen het begin en het einde van het werk, waarin de zelfstandige bestuurder op de werkplek is, ter beschikking van de klant staat en zijn taken of activiteiten uitoefent, andere dan algemeen administratief werk dat niet direct verband houdt met het specifieke vervoer in kwestie.
Als arbeidstijd worden niet aangemerkt, de pauzes van artikel 5, de rusttijden van artikel 6, alsmede, - onverminderd de wetgeving van de lidstaten of afspraken tussen de sociale partners op grond waarvan dergelijke perioden moeten worden gecompenseerd of beperkt -, de onder b) bedoelde beschikbaarheidstijd;
b) "beschikbaarheidstijd"
- andere perioden dan pauzes of rusttijden, waarin de mobiele werknemer niet op de werkplek behoeft te blijven, doch beschikbaar moet zijn om gevolg te kunnen geven aan eventuele oproepen om de rit aan te vatten of te hervatten, of om andere werkzaamheden uit te voeren. Als beschikbaarheidstijd worden met name aangemerkt, de perioden waarin de mobiele werknemer een per veerboot of trein vervoerd voertuig begeleidt, alsmede wachttijden aan grenzen en tengevolge van rijverboden,
De perioden en de verwachte duur moeten de mobiele werknemer van tevoren bekend zijn, dat wil zeggen vóór het vertrek of net vóór het daadwerkelijk begin van de beschikbaarheidstijd, of op grond van de algemene bepalingen die de sociale partners hebben afgesproken, en/of die in de wetgeving van de lidstaten zijn vastgelegd,
- voor mobiele werknemers in ploegendienst, de tijd die zij gedurende de rit naast de bestuurder of in een slaapcabine doorbrengen;
c) "werkplek"
- de locatie van de hoofdvestiging van de onderneming waarvoor de mobiele werknemer taken uitvoert, en de verschillende nevenvestigingen, al dan niet samenvallend met het hoofdkantoor of de hoofdvestiging,
- het voertuig waarvan de persoon die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefent voor zijn taken gebruik maakt en,
- elke andere plaats waar de met het vervoer verband houdende activiteiten worden verricht;
d) "mobiele werknemer": werknemer die lid is van het personeel dat zich verplaatst van een onderneming die voor rekening van derden of voor eigen rekening personen- of goederenvervoer over de weg verricht, met inbegrip van stagiaires en leerlingen;
e) "zelfstandige bestuurder": eenieder wiens voornaamste beroepsactiviteit erin bestaat met een communautaire vergunning of een andere beroepsbevoegdheid om dit vervoer te verrichten, tegen vergoeding personen of goederen over te weg te vervoeren en die gerechtigd is om voor eigen rekening te werken en die niet aan een werkgever gebonden is door een arbeidsovereenkomst of enige andere arbeidsrechtelijke ondergeschiktheidsrelatie, die de bedoelde activiteiten vrij kan organiseren, wiens inkomsten rechtstreeks afhankelijk zijn van de gemaakte winst en die vrij is om individueel of in samenwerking met andere zelfstandige bestuurders handelsbetrekkingen met verscheidene klanten te onderhouden.
Ter fine van deze richtlijn gelden voor bestuurders die niet aan deze criteria voldoen, dezelfde plichten en rechten als die welke in deze richtlijn voor werknemers zijn vastgesteld.
f) "Persoon die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefent": een mobiele werknemer of een zelfstandig bestuurder;
g) "week": de periode tussen maandag 00.00 uur en zondag 24.00 uur;
h) "nachttijd": een periode van ten minste vier uur, zoals omschreven in de nationale wetgeving, tussen 00.00 uur en 07.00 uur;
i) "nachtarbeid": werk dat in de nachttijd wordt verricht.
Artikel 4
Maximale wekelijkse arbeidstijd
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:
a) de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd de 48 uur niet overschrijdt. De maximale wekelijkse arbeidstijd mag alleen dan tot 60 uur worden verhoogd, wanneer over een periode van vier maanden het gemiddelde van 48 uur per week niet wordt overschreden. Artikel 6, lid 1, vierde en vijfde alinea, van Verordening (EEG) nr. 3820/85 of, voorzover noodzakelijk, artikel 6, lid 1, vierde alinea, van de AETR-overeenkomst, hebben voorrang op deze richtlijn, voorzover de betrokken bestuurders over een periode van vier maanden het gemiddelde van 48 uur per week niet overschrijden;
b) de arbeidstijd de som is van de bij verschillende werkgevers gepresteerde arbeidstijd. De werkgever verzoekt de mobiele werknemer schriftelijk hem een overzicht van de bij andere werkgevers gepresteerde arbeidstijd over te leggen. De mobiele werknemer verstrekt deze gegevens schriftelijk.
Artikel 5
Pauzes
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, onverminderd het beschermingsniveau van Verordening (EEG) nr. 3820/85 of, bij gebreke, van de AETR-overeenkomst, personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen, onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 1, in geen enkel geval langer werken dan zes uur achtereen zonder pauze. De arbeidstijd wordt onderbroken door een pauze van ten minste 30 minuten, indien het totaal aantal arbeidsuren zes tot negen uur bedraagt, en van ten minste 45 minuten, indien het totaal aantal uren meer dan negen uur bedraagt.
2. De pauzes kunnen worden onderverdeeld in perioden van ten minste 15 minuten.
Artikel 6
Rusttijden
Wat de rusttijden betreft gelden voor de toepassing van deze richtlijn voor leerlingen en stagiaires dezelfde bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3820/85 of, bij gebreke, van de AETR-overeenkomst, als die welke gelden voor andere mobiele werknemers.
Artikel 7
Nachtarbeid
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:
- in geval van nachtarbeid, de dagelijkse arbeidstijd niet meer bedraagt dan 10 uur per periode van 24 uur;
- de compensatie voor nachtarbeid in overeenstemming is met de nationale regelgeving, de collectieve overeenkomsten, de afspraken tussen sociale partners en/of de nationale praktijk, en dat de verkeersveiligheid door deze compensatie niet in gevaar komt.
2. Uiterlijk 23 maart 2007 beoordeelt de Commissie in het kader van het verslag dat zij overeenkomstig artikel 13, lid 2, opstelt, de gevolgen van lid 1 van dit artikel. De Commissie legt in voorkomend geval tezamen met dat verslag passende voorstellen voor.
3. De bepalingen inzake de opleiding van beroepsrijders, met inbegrip van degenen die nachtarbeid verrichten, zullen worden neergelegd in een voorstel van de Commissie voor een richtlijn, waarin de algemene beginselen van die opleiding zullen worden omschreven.
Artikel 8
Afwijkingen
1. Van de artikelen 4 en 7 kan om objectieve of technische redenen ofwel om redenen in verband met de werkorganisatie worden afgeweken bij collectieve overeenkomst, bij afspraak tussen de sociale partners, ofwel - indien dit niet mogelijk is - bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling, op voorwaarde dat de vertegenwoordigers van de betrokken werkgevers en werknemers worden geraadpleegd en dat alle relevante vormen van sociale dialoog worden aangemoedigd.
2. De mogelijkheid om af te wijken van artikel 4 mag niet tot gevolg hebben dat voor de berekening van de gemiddelde maximale wekelijkse arbeidstijd van 48 uur wordt uitgegaan van een referentieperiode van meer dan zes maanden.
Artikel 9
Informatie en registratie
De lidstaten zorgen ervoor dat:
a) de mobiele werknemers op de hoogte worden gebracht van de geldende nationale voorschriften, het reglement van orde van de onderneming en de afspraken tussen de sociale partners, met name de collectieve overeenkomsten en eventuele bedrijfsakkoorden, die op basis van deze richtlijn tot stand zijn gekomen, dit onverminderd Richtlijn 91/533/EEG van de Raad van 14 oktober 1991 betreffende de verplichting van de werkgever de werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of -verhouding van toepassing zijn(6);
b) onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 1, wordt de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen geregistreerd. De gegevens worden na afloop van de periode waarop zij betrekking hebben nog ten minste twee jaar bewaard. De verantwoordelijkheid voor de registratie van de arbeidstijd van mobiele werknemers berust bij de werkgever. Op hun verzoek verstrekt de werkgever de mobiele werknemers een kopie van de geregistreerde gegevens.
Artikel 10
Gunstiger bepalingen
Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die gunstiger zijn voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen, toe te passen of in te voeren of om de toepassing van collectieve overeenkomsten of afspraken tussen de sociale partners die gunstiger zijn voor de bescherming van de veiligheid en gezondheid van mobiele werknemers, te bevorderen of toe te staan. De toepassing van deze richtlijn vormt geen geldige reden voor een verlaging van het algemeen beschermingsniveau voor de in artikel 2, lid 1, bedoelde werknemers.
Artikel 11
Sancties
De lidstaten stellen sancties vast op overtredingen van de nationale bepalingen ter uitvoering van de richtlijn, en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de toepassing van die sancties te verzekeren. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend.
Artikel 12
Onderhandelingen met derde landen
Met het oog op de toepassing ten aanzien van mobiele werknemers van in een derde land gevestigde ondernemingen van een regeling die gelijkwaardig is met de regeling van deze richtlijn, zal de Gemeenschap na de inwerkingtreding van deze richtlijn met de betrokken derde landen onderhandelingen aangaan.
Artikel 13
Verslag
1. De lidstaten brengen de Commissie om de twee jaar verslag uit over de uitvoering van deze richtlijn, onder vermelding van de standpunten van de sociale partners. Deze informatie dient de Commissie te bereiken uiterlijk op 30 september na de datum waarop de door het verslag bestreken periode van twee jaar verstrijkt. De periode van twee jaar is dezelfde als die wordt bedoeld in artikel 16, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3820/85.
2. De Commissie brengt om de twee jaar verslag uit over de uitvoering van deze richtlijn door de lidstaten en de ontwikkelingen op het betreffende gebied. De Commissie dient dit verslag in bij het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
Artikel 14
Slotbepalingen
1. De lidstaten nemen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan om uiterlijk 23 maart 2005 aan deze richtlijn te voldoen, of vergewissen zich ervan dat de sociale partners vóór deze datum via afspraken de nodige maatregelen hebben genomen; de lidstaten nemen de nodige maatregelen om te allen tijde de door deze richtlijn geëiste resultaten te kunnen waarborgen.
Wanneer de lidstaten de in de eerste alinea bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar de onderhavige richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van de bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied reeds hebben vastgesteld of vaststellen.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de expediteurs, verladers, transporteurs, hoofd- en onderaannemers en ondernemingen die mobiele werknemers in dienst hebben, de desbetreffende bepalingen van deze richtlijn naleven.
Artikel 15
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de datum van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 16
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 11 maart 2002.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
P. Cox
Voor de Raad
De voorzitter
J. Piqué i Camps
(1) PB C 43 van 17.2.1999, blz. 4.
(2) PB C 138 van 18.5.1999, blz. 33.
(3) Advies van het Europees Parlement van 14 april 1999 (PB C 219 van 30.7.1999, blz. 235) en bevestigd op 6 mei 1999 (PB C 279 van 1.10.1999, blz. 270), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 23 maart 2001 (PB C 142 van 15.5.2001, blz. 24) en besluit van het Europees Parlement van 14 juni 2001 (nog niet in het Publicatieblad verschenen). Besluit van het Europees Parlement van 5 februari 2002 en Besluit van de Raad van 18 februari 2002.
(4) PB L 370 van 31.12.1985, blz. 1.
(5) PB L 307 van 13.12.1993, blz. 18. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/34/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 195 van 1.8.2000, blz. 41).
(6) PB L 288 van 18.10.1991, blz. 32.